Eiwitproductie in beeld gebracht

Eiwitproductie in hersencellen in beeld gebracht

Eiwitproductie in hersencellen in beeld gebracht

Met behulp van de zogeheten gestimuleerde Raman-spectroscopie zijn opnames gemaakt van de vorming van nieuwe eiwitten in levende hersencellen die in leven werden gehouden in een medium van aminozuren, waarvan waterstofatomen waren vervangen door zwaardere familieleden (deuteriumatomen). Eiwitten die uit deze ‘zware’ aminozuren ontstonden konden zichtbaar worden gemaakt bij een voor deuterium specifieke golflengte. De opname is gemaakt 20 uur nadat de hersencellen in een badje van ‘zware’ aminozuurmedium waren gelegd.

Bron: Science Daily (foto: Lu Wei, Columbia-universiteit)

 

Klein RNA-molecuul regelt expressie honderden genen

Het knippen van de minor-introns

Het knippen van de minor-introns

Een kleine RNA-molecuul, aangeduid met U6atac, is verantwoordelijk voor  de expressie van honderden genen, die coderen voor eiwitten die belangrijke functies hebben in de cel, zoals celgroei, de celcyclus, herstel van DNA-schade, ionkanalen en dergelijke. Daarbij speelt het mechanisme (splicing) een rol, die er voor zorgt dat, onder meer, bepaalde, niet-coderende stukjes uit het boodschapper-RNA, de ‘mal’ die wordt gebruikt om in het ribosoom eiwitten te maken, worden verwijderd (de zogeheten introns).
Processen in de cel zijn erg ingewikkeld. Dat splicing-mechanisme zorgt  ervoor dat introns worden verwijderd, nadat er een kopie gemaakt is van een stukje DNA (transcriptie) en de rest weer aan elkaar wordt gelast (=splicing). Dat hele mechanisme van knip/las-activiteiten wordt dan weer splicesoom genoemd, naar analogie van genoom.

Er zijn, om het nog wat ingewikkelder te maken, twee typen splicesomen: de minor en de major. De major (=meerdere) zoals de naam al zegt, is overheersend. “Zo overheersend”, zegt  Gideon Dreyfuss, leider van het onderzoek, “dat het vaak over het hoofd werd gezien. Soms wordt het niet eens genoemd.” Het belangrijkste splicesoom werkt op grootste deel van de introns (meer dan 200 000), terwijl het minor-splicesoom in actie komt bij enkele honderden.  Waarom dat kleine splicesoom nog steeds bestond en wat zijn specifieke rol was, was lang een vraagteken, vooral ook omdat het minor-splicesoom weinig efficiënt is. Hoe dan ook, duidelijk werd wel dat het boodschapper-RNA-moleculen die gekopieerd worden van stukken DNA met minor-introns werkt niet alvorens ook de minor-introns er uit zijn geknipt. Waarom, zo vroegen wetenschappers zich af, was dat ‘onding’ er niet door de evolutie uit geselecteerd?
Je zou dat een onzinnige vraag kunnen noemen, want de evolutie heeft heel wat ‘onnutte’ functies en eigenschappen laten voortbestaan. Met die vraag worstelden Darwin en zijn navolgers als Hugo de Vries al mee.
Dreyfuss en zijn medewerkers aan de universiteit van Pennsylvania ontdekten dat er meer zat achter dit ‘onnutte’ splicesoom. Ze zorgden ervoor dat de transcriptie geremd werd en maten drie, vier uur later wat er gebeurde met de hoeveelheid klein, niet-coderend RNA. Het niveau van U6atac zakte. Dat RNA-molecuultje, die een katalytische werking heeft in het minor-splicesoom, valt snel uit elkaar. Dreyfuss: “En we weten dat het al een van de zeldzaamste snRNA-moleculen in de cel is. Dus dachten we dat dat een effect op het minor-splicesoom zou moeten hebben. We ontdekten als we U6atac in cellen reduceerden, elk minorintron anders reageerde: sommige waren erg inefficiënt en erg gevoelig voor het U6atac-niveau, wat verklaart waarom boodschapper-RNA van deze genen geen goede expressie heeft.” Weinig U6atac in de cel verlaagt de snelheid van het knippen van introns en daarmee de expressie van belangrijke genen die minorintrons bevatten.

Vervolgens bekeken de onderzoekers wat er gebeurde als de concentratie aan U6atac werd verhoogd. Dat gaf een sterk verbeterde spliceactiviteit bij de inefficiënte introns te zien. Als de minorintrons niet goed uit het boodschapper-RNA worden geknipt, wordt uiteindelijk dat boodschapper-RNA weer vernietigd, waardoor genen met minorintrons niet meer coderen voor eiwitten. Met dit onderzoek komt de rol van het minor-splicesoom in een heel ander daglicht te staan, met een belangrijke rol voor U6atac. Dat sn-RNA fungeert in feite als een regelmechanisme voor genen met een minor-intron. Dreyfuss: “We denken dan ook dat dat minor-splicesoom is bewaard gebleven om dat het gebruikt wordt als een soort regelventiel en niet simpel als een splicesoom. Dat is een heel belangrijk mechanisme, dat we niet hadden verwacht.” Verder onderzoek moet achterhalen welke factoren de concentratie van U6atac – en dus de expressie van ‘minorgenen’ – beïnvloeden.

Bron: Eurekalert

De ideale genreparator ontdekt (?)

Ik vrees dat het nog wel een tijdje zo zal gaan: onderzoeksgroepen die beweren dat ze hét middel of dé methode hebben gevonden. Nu zeggen twee Chinese Amerikanen, Zhonggang Hou van het Amerikaanse Morgridge-instituut en Yang Zhang van de Noordwest-universiteit in het blad van de Amerikaanse academie van wetenschappen (PNAS) dat ze een nieuwe techniek hebben ontwikkeld die veel simpeler dan bestaande technieken ‘foute’ genen zou kunnen repareren. “Hiermee is het mogelijk elk gendefect te herstellen, ook die welke verantwoordelijk zijn voor borstkanker, de ziekte van Parkinson en andere ziekten”, zegt Hou. “Doordat die techniek kan worden toegepast op menselijke pluripotente stamcellen opent die de mogelijkheid voor serieuze therapeuthische toepassingen.”
De onderzoekers maken voor hun ‘genreparator’ gebruik van de bacterie Neisseria meningitidis (veroorzaakt hersenvliesontsteking) als bron voor het eiwit Cas9, dat gebruikt wordt om de defecte genen weg te knippen. Zhang: “We zijn er in geslaagd dit eiwit te sturen met verschillende typen kleine RNA-moleculen, waardoor we in staat zijn heel nauwkeurig genen te verwijderen, te verplaatsen of te repareren. Dat is een stap vooruit in vergelijking met de bestaande technieken als de zinkvingernucleases en TALENs.” Deze technieken maken gebruik van synthetisch gemaakte knipeiwitten. Volgens Hou is het mogelijk met de nieuwe techniek in een paar dagen RNA te synthetiseren, waar dat in de ‘oude’ methoden weken tot maanden zou duren. Volgens James Thompson van het Morgridge-instituut, een van de co-auteurs, maakt deze techniek het mogelijk het hele brede scala aan mogelijkheden van de polypotente stamcel te benutten voor therapeutische doeleinden, maar ook voor het testen van geneesnmiddelen of voor biomedisch onderzoek. De methode zou ook veilig zijn. Andere reparatiemethden zouden nog wel eens last hebben van misknippen (het doorknippen van het DNA-molecuul op een verkeerde plaats). Dat zou bij de deze methode niet het geval zijn. De onderzoekers spreken zelfs van een routinematige labtechniek. Of dat werkelijk werkelijk zo is, zal nog moeten blijken. De praktijk is vaak een harde leermeester.

Bron: EureAlert

Verandering in histonen speelt rol in genexpressie

De grote Hugo de Vries had het over ‘latent’ en ‘actief’ als hij over genen sprak. Hij werd, na aanvankelijk gevierd te zijn, weggehoond: ‘dominant’ en ‘recessief’, de termen van de Oostenrijkse monnik Mendel, daar ging het om. Zo langzamerhand komen we er achter dat het allemaal wat minder simpel ligt. Genen kunnen, op zijn Vriesiaans, worden aan- en uitgeschakeld, maar hoe gebeurt dat? De Amerikaanse onderzoekers Lu Bai en David Stillman kwamen er via een studie bij gisten achter dat de zogeheten histonen, eiwitten die het DNA-molecuul inbedden, daarbij een belangrijke rol spelen. Veranderingen in de histonen maken dat een gen al of niet zijn functie uitoefent en zouden ook een belangrijke rol spelen in de handhaving (van die al of niet tot expressie komen van de gen), zodat die genen ook in de dochtercel aan- of uitgeschakeld blijven. Overigens is el eerder een verband gelegd tussen histonen en genexpressie

Lu Bai

Lu Bai

Genexpressie, of een gen ‘actief’ of ‘latent’ is (om bij De Vries te blijven), is een fundamenteel proces in de cel. Verschillende ‘expressiepatronen’ kunnen leiden tot een  volledig ander gedrag van de cel. Dat is natuurlijk ook ‘logisch’ als je bedenkt dat in een individu elke cel is ‘voorzien’ van precies hetzelfde DNA, terwijl er toch vele honderden celtypen bestaan. Bai:” Als er daarbij iets verkeerd gaat kan dat leiden tot ziektes.”
Door gebruik te maken van fluorescentie, was Bai en zijn team in staat de expressie van een bepaald gen (HO genoemd) in gistcellen te volgen in verschillende opeenvolgende celdelingen. Als HO ‘aan’ staat, dan verandert het ‘geslacht’ van de gist van ‘mannelijk’ in ‘vrouwelijk’ en omgekeerd. De expressie van HO zou in de moedercellen maar niet in de dochtercellen aangeschakeld moeten zijn. Grofweg klopte dat wel: in 98% van de moedercellen was HO aangeschakeld, maar toch ook in 3% van de dochtercellen. De vraag voor Bai et.al. was waarom het daar fout ging. Bai: “We vonden dat veranderingen in de histonconfiguratie daarvoor verantwoordelijk zijn en in sommige gevallen ‘herinnerde’ de cel zich zijn expressie: als HO in een cel is aangeschakeld, dan is het waarschijnlijk dat die ook in de daar uit voortgekomen cellen is aangeschakeld. Dat ‘geheugen’  is een gevolg van veranderingen in de histonen.”

Bron: Science Daily

Geen stamcellen in beenmerg van muizen gevonden

Onderzoekers van het medisch centrum van de Stanford-universiteit is het niet gelukt  embryoachtige stamcellen te vinden in het beenmerg van volwassen muizen. Embryostamcelonderzoek is populair vanwege het vermogen van die cellen zich tot alle typen cellen te ontwikkelen. Het probleem is alleen dat er eerst een bevruchting tot stand moet komen. Dat stuit wereldwijd op grote ethische bezwaren. De pluripotente stamcellen zijn een alternatief, maar die hebben niet de uiterste flexibiliteit die embryonale stamcellen hebben.
In 2006 ontdekten Mariusz Ratajczak en zijn medewerkers dat zich in het beenmerg van muizen en mensen heel kleine pluripotente, embryoachtige cellen zouden bevinden. Later werd dat onderzoeksresultaat steeds meer in twijfel getrokken en werd zelfs aan het bestaan van deze stamcelletjes getwijfeld.
Onderzoekers uit de vakgroep van Irving Weissman, hoogleraar pathologie aan de Stanford-universiteit, hebben geen kleine, pluripotente stamcellen kunnen vinden, ondanks verwoede pogingen de oorspronkelijke experimenten van Ratajczak te reproduceren. Weissman: “We hebben het geprobeerd door de beschreven methoden te herhalen, maar we hebben noch in het bloed noch in het beenmerg van de muizen die cellen aangetroffen”.
De onderzoekers vonden wel dat de kleine deeltjes in het beenmerg van muizen geen cellen waren, maar dode cellen met nog wat DNA. Een andere manier om cellen te identificeren is aan de hand van de sleutelmoleculen op hun oppervlak. Ook dat leverde niks op. Hoewel het oorspronkelijke artikel van Ratajczak beoordeeld was door referenten, hebben andere labs problemen gehad de resultaten te repliceren. Weissman heeft dan ook grote twijfels over het bestaan van de beenmergstamcellen.

Bron: Eurekalert

Witte bloedlichaampjes in actie ‘gekiekt’

Witte bloedlichaampjes 'gefilmd'
Onderzoekers van de universiteit van Manchester van de vakgroep ontstekingsonderzoek van Daniel Davis hebben ‘gekiekt’ hoe witte bloedlichaampjes, belangrijke strijders in ons afweersysteem, virussen en kanker bestrijden. De plaatjes laten zien hoe die cellen de organisatie van hun oppervlaktemoleculen veranderen als die geactiveerd worden door eiwitten die afkomstig zijn van door virus of kanker aangetaste cellen. Die oppervlaktemoleculen (eiwitten) zijn niet gelijkelijk verdeeld over het oppervlak van de witte bloedcel. Davis: “Het verrassende voor ons is dat de celoppervlak zo sterk verandert.” Op de gemaakte plaatjes hebben de onderzoekers ook de organisatie van de cellen bestudeerd. Die blijken zich te groeperen. Davis: “We hebben bekeken hoe deze celklonten of oppervlakte-eiwitten veranderen als de cellen in killer-cellen veranderen. Dit geeft ons meer houvast bij de ontwikkeling van medicijnen.”
Tot nu maakten de beperkingen van de lichtmicroscopie het maken van dergelijke plaatjes niet mogelijk. Davis en zijn medewerkers gebruikten een fluorescentiemicroscoop met hoge oplossing om naar de cellen in bloedmonsters te kijken en hun plaatjes te schieten.

Bron: Science Daily

Ziekte van Down de baas?

Chromosomen van een mens
Kunnen we het syndroom van Down de baas? Die ziekte, mensen die daaraan leden werden vroeger ‘mongolen’ genoemd, is terug te voeren tot een extra chromosoom, de 21 in de officiële telling. Onderzoekers rond Jun Jiang van de universiteit van Massachusetts in Worcester (VS) zijn er in geslaagd dat overbodige derde chromosoom uit te schakelen, zo schrijven ze in het wetenschapsblad  Nature. Dat betekent overigens niet dat daarmee nu een therapie is tegen deze ziekte. De experimenten zijn uitgevoerd in celculturen in petrischalen. Ze gebruikten voor de uitschakeling een natuurlijke mechanisme dat een van de twee vrouwelijke geslachtshormonen (X-X, waar mannen een X-Y-chromosomenpaar hebben) uitschakelt met behulp van het zogeheten Xist-gen. Dat gen zorgt er voor dat dat tweede X-chromosoom door eiwitten wordt ingekapseld, zodat de genen niet meer kunnen worden afgelezen.  De onderzoekers deden hun experimenten met zogeheten pluripotente stamcellen die waren gemaakt uitgaande van huidcellen van een Down-patiënt. Ze voegden het Xist-gen in een kopie van chromosoom-21 toe. Dat overbodige chromosoom werd, zoals gehoopt, vervolgens ingekapseld.
“De afgelopen jaren is er grote voortuitgang gemaakt bij ziektes die door een enkel gen worden veroorzaakt”, zei celbiologe Jeanne Lawrence van de universiteit. “Maar tot nu toe was men er nog niet in geslaagd honderden genen tegelijk uit te schakelen.” Aan de hand van de resultaten van dit onderzoek kan beter bestudeerd worden wat dat derde chromosoom in cellen teweegbrengt. De onderzoekers hopen op den duur een therapie te kunnen ontwikkelen. Daartoe zullen proeven met muizen worden uitgevoerd. In de huidige praktijk worden vruchten die bij prenataal onderzoek het Down-syndroom blijken te hebben veelal geaborteerd.

Bron: Der Spiegel

Kunstorganellen zetten radicalen om in zuurstof en water

kunstperoxisoom
Onderzoekers van de universiteit van het Zwitserse Bazel hebben kunstmatige organellen gemaakt die giftige zuurstofverbindingen (in dit geval zuurstofradicalen) kunnen afbreken. Organellen zijn in een ‘normale’ (eukaryotische) cel onderdeeltjes die gespecialiseerd zijn in een bepaalde taak zoals het ribosoom of de celkern. Deze ontwikkeling opent mogelijkheden geneesmiddelen direct in de cel hun heilzame werk te laten uitvoeren.
Zuurstofradicalen ontstaan als bijproduct van de stofwisseling, maar ook onder invloed van ultravioletlicht of in uitlaatgassen van auto’s. Normaal gesproken worden radicalen binnen de perken gehouden, maar als de natuurlijke regulering ‘overvraagd’ wordt en de concentratie te hoog wordt ontstaat er zogeheten oxidatieve stress, die, naar vermoed, kan leiden tot allerlei ziektes als kanker en artritis (reuma).
Bij de regulering van de radicalen spelen de peroxisomen (een organel in de cel) een belangrijke rol. Het is onderzoekers van de onderzoeksgroep van Cornelia Palivan gelukt om kunstmatige peroxisomen te maken die hetzelfde werk doen als de natuurlijke. Het kunstmatige peroxisoom is een nanocapsule (een nanometer is 1 miljoenste mm) met twee verschillende soorten enzymen, die zuurstofradicalen afbreken in zuurstof en water.
Om te bewijzen dat de kunstperoxisomen ook echt werken werd het membraan van de kunstorganel voorzien van eiwitten, die ervoor moeten zorgen dat die ook in de cel worden opgenomen waar ze hun deradicaliserende taak kunnen aanvangen. Dat lukte.

Bron: Alpha-Galileo

Rekenen op leven

Een levende EN-poort (foto univ. staat N-Carolina)

Een levende EN-poort (foto univ. staat N-Carolina)

Chemicus Alex Deiters van de universiteit van Noord-Carolina heeft van een levende cel een logische EN-poort gemaakt. Dit soort ‘poorten’ worden in de elektronica gebruikt om berekeningen uit te voeren. De cel was zo gemodificeerd dat ie op de aanwezigheid van bepaalde microRNA-moleculen (aangeduid met miRNA-21 en mi RNA-122) reageerde. Net zoals bij een ‘echte’ EN-poort, gaf de cel alleen een signaal (in de vorm van fluorescentie) als zowel miRNA-21 als miRNA-122 (EN dus) aanwezig waren.
De EN-poort was niet zo zeer gemaakt om de realisering van een DNA-computer verder te brengen, maar meer gericht op medische toepassingen. Deiters denkt dat deze techniek gebruikt kan worden voor het verbeteren van de diagnostisering en behandeling van kanker. “Het fluorescerende molecuul dat we gebruikten kan ook als merker dienen om kankercellen te detecteren of we kunnen daar ter plekke geneesmiddelen naar toe sturen.” Het onderzoek werd mede betaald door het Amerikaanse kankerinstituut.

Bron: Science Daily

De kwaliteitsbewaking in een cel enigszins ontrafeld

Cellen hebben een kwaliteitsbewakingsysteem, dat er voor zorgt dat er geen verkeerde eiwitten worden aangemaakt. Hoe dit systeem, naar een Engelse afkorting NMD genoemd, werkt was niet bekend. Nu is een onderzoeksgroep van de universiteit van Bern er in geslaagd een tipje van de sluier op te lichten.
Eiwitten worden in het ribosoom aangemaakt, waarbij het van een stukje DNA gekopieerde boodschapper-RNA (mRNA) als mal dient. Soms is dat m-RNA verkeerd van het DNA gekopieerd. Kwaliteitsbewaker NMD zorgt er voor dat er geen foute eiwitten worden gemaakt, maar ook dat de vele mutaties in genen niet onmiddellijk tot ziektes leidt zolang er nog maar een juiste kopie van het betreffende gen voorhanden is.
Voor NMD tot handelen overgaat moet er een veelheid aan factoren met dat foute mRNA wisselwerken. Hoe dat gebeurt was, dus, niet bekend. Een onderzoeksgroep rond Oliver Mühlemann heeft nu uitgevonden dat een eiwit (UPF1 van Up-Frameshift1) daarbij een belangrijke rol speelt. Dat eiwit wordt aan het mRNA gekoppeld. Terwijl dat eiwit in het ribosoom van het goede mRNA wordt afgeknipt, blijft het met het foute mRNA verbonden, waardoor allerlei enzymen actief worden die dat foute mRNA weer afbreken voordat het de verkeerde eiwit heeft ‘afgedrukt’. Of een mRNA-molecuul als goed of fout herkend wordt hangt af van de lengte. Het mechanisme reageert niet op een andere basevolgorde. Ook in dat geval bevat het mRNA de codering voor een verkeerd eiwit, dat dus wel aangemaakt wordt.
David Zünd van de Bernse onderzoeksgroep stelt dat nog lang niet alles duidelijk is: “De UPF1-moleculen die aan fout mRNA zijn gebonden, worden er in het ribosoom niet allemaal afgeknipt. We gaan er van uit dat die eiwitmoleculen die op het foute mRNA blijven zitten een signaal geven dat de coderende sequentie op het mRNA onderbroken is. Hoe de op het mRNA achterblijvende UPF1-moleculen het afbreken van het foute mRNA in werking zetten is nog onderwerp van verdere studie.”
Medeonderzoekster Simone Rufener heeft nog een raadsel van de kwaliteitsbewaker NMD kunnen oplossen. Uit ouder onderzoek zou zijn gebleken dat de aanmaak van het verkeerde mRNA maar kort na het ontstaan van het mRNA kon worden herkend. Dat op deze wijze toch foute eiwitten zouden worden geproduceerd met mogelijk fatale gevolgen voor het organisme. Rufener heeft echter aangetoond dat de kwaliteitscontrole voortdurend plaatsvindt. Volgens Rufener betekent dat dat NMD bij een- en meercellige organismen reeds vroeg in de evolutie is ontstaan.

Bron: Alphagalileo