“Kankercellen zijn te dwingen tot zelfvernietiging”

Huidkanker

Huidkanker

Cellen kunnen in tijden van schaarste moleculen of hele celonderdelen afbreken om uit de afbraakproducten energie te halen en nieuwe moleculen en celonderdelen van te maken. Dat heet autofagie (Grieks voor zelfeting).  Als dat niet gebeurt kan er kanker ontstaan. Onderzoekers van de universiteit van Bern laten aan de hand van huidkanker zien dat een bepaald eiwit, ATG5 (Autophagy-Related Protein 5), daarbij een belangrijke rol speelt. Dat opent wegen naar een therapie waarbij de kankercellen gedwongen kunnen worden zichzelf op te eten.
Het Berner onderzoek ging over het belang van autofagie bij het ontstaan van tumoren. De onderzoekers richten hun aandacht bij 200 patiënten met huidkanker vooral op een eiwit dat de ‘zelfeting’ regelt: het al eerder genoemde ATG5. In kankercellen bleek niet genoeg ATG5 te worden aangemaakt, waardoor de autofagie beperkt bleef. Hans-Uwe SImon en zijn medewerkers toonden aan dat door de zelfeting  met ATG5 op het normale niveau te brengen het ontstaan van tumoren kon worden voorkomen. Simon: “ATG5 is niet alleen van belang voor de diagnose van huidkanker en wellicht ook andere kankervormen, maar waarschijnlijk ook voor de genezing door tumoren in een vroegtijdig stadium tot autofagie te dwingen.”

Bron: Alpha Galileo

 

Knipeiwit omgebouwd tot ‘genschakelaar’

Door een eiwit bedoeld om genen door te knippen, CRISPR-Cas, iets te veranderen knipt dat eiwit niet, maar zet genen op ‘actief’. Dat melden onderzoekers van het Amerikaanse Whitehead-instituut in het wetenschapsblad Cell Research.

Het Cas-eiwit

Het Cas-eiwit

De onderzoeksgroep, onder leiding van Rudolf Jaenisch,  noemt het veranderende eiwit CRISPR-on. Het CRISPR-Cas-systeem, een aan het immuunsysteem van bacteriën ontleende genschaar, is tegenwoordig een populair onderzoeksthema, ook om dat dat kandidaat is voor de opvolging van de ‘aloude’ genschaar de zinkvingernucleases. In het CRISPR-Cas-eiwit is dat deel dat verantwoordelijk is voor het knipwerk (Cas9) een beetje veranderd met een domein dat gewoonlijk verantwoordelijk is voor de transcriptie van genen op het DNA naar mRNA. Het resultaat heet dCas9. De tweede component van het knipsysteem, een  gespecialiseerd RNA-molecuul (sgRNA) dat normaal gesproken Cas9 naar het gewenste aangrijpingspunt in het DNA leidt, is ongewijzigd gebleven. Alleen is dat aangrijpingspunt nu de promotor van het gezochte gen. Het grote voordeel is volgens Jaenisch dat je voor al je experimenten maar één soort Cas9 nodig hebt. Om het aangrijpingspunt te veranderen hoef je alleen de basenvolgorde van je sgRNA maar aan te passen. De synthese daarvan is tegenwoordig geen probleem.
Je kunt zelfs verschillende sgRNA’s tegelijk inspuiten en zo het Cas9 laten ingrijpen bij een aantal genen tegelijk, waarbij je  zelfs de verhouding tussen de expressieniveaus kunt instellen door van het ene sgRNA wat meer toe te voegen dan van het andere, aldus de onderzoeker. Hij heeft de techniek  op muizen- en mensencelkweekjes uitgeprobeerd en ook op levende muizenembryo’s. In die celkweekjes heeft hij drie genen tegelijk aangezet. De onderzoekers vermoeden echter dat ze veel verder kunnen gaan en misschien wel mechanismen kunnen schakelen waarbij 10 of meer genen zijn betrokken. Waar de grens ligt, zal verder onderzoek moeten uitwijzen.

Bron: C2W

Eiwitproductie in beeld gebracht

Eiwitproductie in hersencellen in beeld gebracht

Eiwitproductie in hersencellen in beeld gebracht

Met behulp van de zogeheten gestimuleerde Raman-spectroscopie zijn opnames gemaakt van de vorming van nieuwe eiwitten in levende hersencellen die in leven werden gehouden in een medium van aminozuren, waarvan waterstofatomen waren vervangen door zwaardere familieleden (deuteriumatomen). Eiwitten die uit deze ‘zware’ aminozuren ontstonden konden zichtbaar worden gemaakt bij een voor deuterium specifieke golflengte. De opname is gemaakt 20 uur nadat de hersencellen in een badje van ‘zware’ aminozuurmedium waren gelegd.

Bron: Science Daily (foto: Lu Wei, Columbia-universiteit)

 

Klein RNA-molecuul regelt expressie honderden genen

Het knippen van de minor-introns

Het knippen van de minor-introns

Een kleine RNA-molecuul, aangeduid met U6atac, is verantwoordelijk voor  de expressie van honderden genen, die coderen voor eiwitten die belangrijke functies hebben in de cel, zoals celgroei, de celcyclus, herstel van DNA-schade, ionkanalen en dergelijke. Daarbij speelt het mechanisme (splicing) een rol, die er voor zorgt dat, onder meer, bepaalde, niet-coderende stukjes uit het boodschapper-RNA, de ‘mal’ die wordt gebruikt om in het ribosoom eiwitten te maken, worden verwijderd (de zogeheten introns).
Processen in de cel zijn erg ingewikkeld. Dat splicing-mechanisme zorgt  ervoor dat introns worden verwijderd, nadat er een kopie gemaakt is van een stukje DNA (transcriptie) en de rest weer aan elkaar wordt gelast (=splicing). Dat hele mechanisme van knip/las-activiteiten wordt dan weer splicesoom genoemd, naar analogie van genoom.

Er zijn, om het nog wat ingewikkelder te maken, twee typen splicesomen: de minor en de major. De major (=meerdere) zoals de naam al zegt, is overheersend. “Zo overheersend”, zegt  Gideon Dreyfuss, leider van het onderzoek, “dat het vaak over het hoofd werd gezien. Soms wordt het niet eens genoemd.” Het belangrijkste splicesoom werkt op grootste deel van de introns (meer dan 200 000), terwijl het minor-splicesoom in actie komt bij enkele honderden.  Waarom dat kleine splicesoom nog steeds bestond en wat zijn specifieke rol was, was lang een vraagteken, vooral ook omdat het minor-splicesoom weinig efficiënt is. Hoe dan ook, duidelijk werd wel dat het boodschapper-RNA-moleculen die gekopieerd worden van stukken DNA met minor-introns werkt niet alvorens ook de minor-introns er uit zijn geknipt. Waarom, zo vroegen wetenschappers zich af, was dat ‘onding’ er niet door de evolutie uit geselecteerd?
Je zou dat een onzinnige vraag kunnen noemen, want de evolutie heeft heel wat ‘onnutte’ functies en eigenschappen laten voortbestaan. Met die vraag worstelden Darwin en zijn navolgers als Hugo de Vries al mee.
Dreyfuss en zijn medewerkers aan de universiteit van Pennsylvania ontdekten dat er meer zat achter dit ‘onnutte’ splicesoom. Ze zorgden ervoor dat de transcriptie geremd werd en maten drie, vier uur later wat er gebeurde met de hoeveelheid klein, niet-coderend RNA. Het niveau van U6atac zakte. Dat RNA-molecuultje, die een katalytische werking heeft in het minor-splicesoom, valt snel uit elkaar. Dreyfuss: “En we weten dat het al een van de zeldzaamste snRNA-moleculen in de cel is. Dus dachten we dat dat een effect op het minor-splicesoom zou moeten hebben. We ontdekten als we U6atac in cellen reduceerden, elk minorintron anders reageerde: sommige waren erg inefficiënt en erg gevoelig voor het U6atac-niveau, wat verklaart waarom boodschapper-RNA van deze genen geen goede expressie heeft.” Weinig U6atac in de cel verlaagt de snelheid van het knippen van introns en daarmee de expressie van belangrijke genen die minorintrons bevatten.

Vervolgens bekeken de onderzoekers wat er gebeurde als de concentratie aan U6atac werd verhoogd. Dat gaf een sterk verbeterde spliceactiviteit bij de inefficiënte introns te zien. Als de minorintrons niet goed uit het boodschapper-RNA worden geknipt, wordt uiteindelijk dat boodschapper-RNA weer vernietigd, waardoor genen met minorintrons niet meer coderen voor eiwitten. Met dit onderzoek komt de rol van het minor-splicesoom in een heel ander daglicht te staan, met een belangrijke rol voor U6atac. Dat sn-RNA fungeert in feite als een regelmechanisme voor genen met een minor-intron. Dreyfuss: “We denken dan ook dat dat minor-splicesoom is bewaard gebleven om dat het gebruikt wordt als een soort regelventiel en niet simpel als een splicesoom. Dat is een heel belangrijk mechanisme, dat we niet hadden verwacht.” Verder onderzoek moet achterhalen welke factoren de concentratie van U6atac – en dus de expressie van ‘minorgenen’ – beïnvloeden.

Bron: Eurekalert

Genenkaart van 30 kankersoorten samengesteld

Gen'handtekeningen'

De gen’handtekeningen’ van drie verschillende typen kanker (alvleesklier-, long- en borstkanker) (afb. Nature)

Kanker heeft genetische wortels. Weliswaar zijn ook omgevingsfactoren, eetgewoonten, rookgedrag en dergelijke van invloed, maar dát iemand kanker krijgt is een gevolg van mutaties in het DNA. Op basis van een meta-analyse van een groot aantal onderzoeken heeft een groep onderzoekers nu een genenkaart kunnen ’tekenen’ van de 30 meest voorkomende kankersoorten: welke mutaties zijn er verantwoordelijk voor welk type kanker (borst- of huidkanker enz.).
De studie stond onder leiding van Ludmil Alexandrov van het Britse Wellcome Trust Sanger-instituut. Het maken van de gen’handtekeningen’ (combinaties van mutaties) kwam tot stand na bestudering en analyse van bijna 5 miljoen mutaties bij 7000 verschillende tumoren. De resultaten van het onderzoek zijn gepubliceerd in Nature.
Om daadwerkelijk kanker te krijgen zijn tenminste twee gen’handtekeningen’ nodig. Voor borst- en leverkanker ligt dat minimumaantal op zes. Sommige gen’handtekeningen’ zijn betrokken bij diverse kankersoorten. Zo zijn mutaties van de genen Brca1 en Brca2 betrokken bij het krijgen van zowel, borst-, eierstok- als prostaatkanker.
De meeste genetische veranderingen (60,7%) zijn het gevolg van veroudering. Dat betekent dat 25 van de 30 kankersoorten te maken hebben met leeftijd. Kankersoorten die ook kinderen en jongeren treffen zijn zeldzaam, maar kunnen zich al voordoen bij relatief weinig genetische veranderingen. Aan de andere kant van het spectrum bevinden zich typen kanker die ontstaan door ultraviolet licht of door kankerverwekkende stoffen zoals tabak.
In deze studie komt ook de belangrijke rol naar voren die een familie van enzymen (Apobec) speelt bij het ontstaan van genetische veranderingen. Deze eiwitten helpen normaal gesproken in de strijd tegen virusinfecties. Toch kunnen deze nuttige stoffen zich op de duur ontwikkelen tot wolven in schaapskleren die de ontwikkeling van kankercellen stimuleren.
De onderzoekers hebben door de meta-analyse de onderliggende mechanismen van het merendeel van de kankertypen kunnen achterhalen, waardoor niet alleen een beter inzicht is verkregen in de processen die er spelen bij het ontstaan van kanker (en daarmee ook in een genezingsstrategie), maar de studie biedt ook de mogelijkheid tot individualisering van de behandeling die de beste kans op een positief resultaat oplevert.

Bron: Futura-Sciences

‘Geheugen’ cel deels ontrafeld

Transcriptiefactorbinding

Cohesine speelt een rol in het geheugen van de cel (afb. Cell)

Cellen hebben een geheugen, maar hoe dat werkt was nog niet bekend. Onderzoek aan het Zweedse Karolinska-instituut heeft tenminste een deel van die sluier opgelicht. Het blijkt dat eiwitringen die zich rond het DNA draperen deel uitmaken van het celgeheugen.
Cellen delen zich, pakweg, elke 24 uur. Het is wezenlijk dat de dochtercel een kopie is van de moedercel. Transcriptiefactoren, zoals veel in het leven zijn dat (een bepaald type) eiwitten, zorgen ervoor dat de cel een specifieke functie heeft en behoudt. Een spiercel blijft, na deling, een spiercel, een levercel een levercel enz. Het rare is dat bij elke celdeling het specifieke transcriptiefactorpatroon, dat dus borg staat voor het type cel, verdwijnt en dat dan zowel de moedercel als de dochtercel weer het juiste patroon moet zien te krijgen. Dat dat gebeurt is de zorg van het celgeheugen.
Zoals gezegd was tot voor kort, ondanks veel onderzoek, niet duidelijk hoe de cel dat klaarspeelt. “Het probleem is dat er in een cel zoveel DNA is dat het voor transcriptiefatoren onmogelijk is om in korte tijd hun weg terug te vinden”, zegt Jussi Taipale van het Karolinska-instituut en van de universiteit van Helsinki. “Nu hebben we een mogelijk mechanisme gevonden dat verklaart hoe het celgeheugen werkt, dat de cel helpt onthouden waar de transcriptiefactoren zich moeten binden.” De onderzoekers hebben de resultaten van hun onderzoek gepubliceerd in het blad Cell.
Het bleek uit hun onderzoek dat een groot eiwit, cohesine genaamd, zich als een ring om beide DNA-strengen ‘drapeert’, die gevormd worden bij de celdeling. Die eiwitringen markeren de plaatsen op het DNA waar de transcriptiefactoren waren gebonden. De eiwitringen vormen geen beletsel voor de, andere, eiwitten die zorgen voor de verdubbeling van de strengen (de replicatie). Er is dan maar één ring nodig om de juiste hechtingsplaatsen voor de transcriptiefactoren op twee DNA-strengen te markeren. Om er helemaal zeker van te zijn dat het gaat zoals de onderzoekers denken dat het gaat, is meer onderzoek nodig. “Maar de uitkomsten van de experimenten ondersteunen ons model”, stelt mede-onderzoeker Martin Enge. De onderzoekers hebben ook ‘kaarten’ gemaakt van de transcriptiefactorpatronen van de diverse cellen in het lichaam, de uitgebreidste tot nu toe.
Transcriptiefactoren spelen niet alleen een belangrijke rol in het vastleggen van het celtype, maar kunnen, dat is de andere kant van de medaille, een rol spelen bij het ontstaan en voortwoekeren van, al of niet erfelijke, ziektes. De ontdekking dat cohesine praktisch aan alle regelsequenties op het DNA bindt, zou van dat eiwit een aanwijzer kunnen maken welke delen van DNA ziekteverwekkende mutaties bevatten. “Nu analyseren we eigenlijk alleen de DNA-sequenties in de genen, ongeveer 3% van het genoom. De meeste locaties die kanker kunnen veroorzaken liggen elders”, zegt Enge. “We kunnen die niet op een betrouwbare manier analyseren, daar is het DNA-molecuul simpelweg te groot voor. Door nu alleen die sequenties te analyseren die aan cohesine binden, ruwweg 1% van het genoom, zou het ons mogelijk maken om aparte mutaties te analyseren en ons veel beter in staat stellen die schadelijke mutaties te identificeren.”

Bron: Science Daily

De ideale genreparator ontdekt (?)

Ik vrees dat het nog wel een tijdje zo zal gaan: onderzoeksgroepen die beweren dat ze hét middel of dé methode hebben gevonden. Nu zeggen twee Chinese Amerikanen, Zhonggang Hou van het Amerikaanse Morgridge-instituut en Yang Zhang van de Noordwest-universiteit in het blad van de Amerikaanse academie van wetenschappen (PNAS) dat ze een nieuwe techniek hebben ontwikkeld die veel simpeler dan bestaande technieken ‘foute’ genen zou kunnen repareren. “Hiermee is het mogelijk elk gendefect te herstellen, ook die welke verantwoordelijk zijn voor borstkanker, de ziekte van Parkinson en andere ziekten”, zegt Hou. “Doordat die techniek kan worden toegepast op menselijke pluripotente stamcellen opent die de mogelijkheid voor serieuze therapeuthische toepassingen.”
De onderzoekers maken voor hun ‘genreparator’ gebruik van de bacterie Neisseria meningitidis (veroorzaakt hersenvliesontsteking) als bron voor het eiwit Cas9, dat gebruikt wordt om de defecte genen weg te knippen. Zhang: “We zijn er in geslaagd dit eiwit te sturen met verschillende typen kleine RNA-moleculen, waardoor we in staat zijn heel nauwkeurig genen te verwijderen, te verplaatsen of te repareren. Dat is een stap vooruit in vergelijking met de bestaande technieken als de zinkvingernucleases en TALENs.” Deze technieken maken gebruik van synthetisch gemaakte knipeiwitten. Volgens Hou is het mogelijk met de nieuwe techniek in een paar dagen RNA te synthetiseren, waar dat in de ‘oude’ methoden weken tot maanden zou duren. Volgens James Thompson van het Morgridge-instituut, een van de co-auteurs, maakt deze techniek het mogelijk het hele brede scala aan mogelijkheden van de polypotente stamcel te benutten voor therapeutische doeleinden, maar ook voor het testen van geneesnmiddelen of voor biomedisch onderzoek. De methode zou ook veilig zijn. Andere reparatiemethden zouden nog wel eens last hebben van misknippen (het doorknippen van het DNA-molecuul op een verkeerde plaats). Dat zou bij de deze methode niet het geval zijn. De onderzoekers spreken zelfs van een routinematige labtechniek. Of dat werkelijk werkelijk zo is, zal nog moeten blijken. De praktijk is vaak een harde leermeester.

Bron: EureAlert

Een oud verhaal: hoe zagen de oereiwitten er uit?

oereiwitten (afb. uit Structure/Cell)Leven is een lastig fenomeen. Dan bedoel ik niet dat we het gedurende ons aardse bestaan niet altijd even makkelijk hebben, maar dan heb ik het over het fenomeen op zich. Nog geen wijsgeer heeft een afdoend antwoord kunnen formuleren op de vraag wat leven nu eigenlijk is. Wat maakt leven tot leven? Ook over hoe het leven op aarde ontstaan is tast men in het diepe duisternis. De Spaanse onderzoeker Jose Sanchez-Ruiz heeft geprobeerd het spoor terug te volgen om zo een flintertje licht te werpen op de ontstaansgeschiedenis van leven. Op die manier zou hij achter de structuur van eiwitten zijn gekomen zoals die zo’n 4 miljard geleden op aarde zouden kunnen zijn ontstaan. Veel zou’s, (=slagen om de arm) dus.

Sanchez-Ruiz en zijn mede-onderzoekers concentreerden zich op een groep specifieke eiwitten, aangeduid met de naam thioredoxinen, die in alle drie levensvormen (bacteriëneukaryoten en archaea) voorkomen. Tot hier gekomen ben ik op internet gaan zoeken waar die thioredoxines worden beschreven en kwam op C2W terecht. Een artikeltje van Arjen Dijkgraaf over een relaas in het wetenschapsblad Nature Structural & Molecular Biology. Dat lijkt verdomd veel op het vigerende verhaal. Ook in dat drie jaar oude verhaal figureert Sanchez-Ruiz. Is die man aan het kringlopen of mis ik iets?
In zijn ‘nieuwe’ verhaal constateert ie dat de door hem gevonden oereiwitten opvallende gelijkenis vertonen met de huidige thiodeoxines. Ze kunnen alleen heel wat meer hebben dan de moderne: ze werken optimaal onder vrij zure omstandigheden (pH van 5) en denatureren pas bij zo’n 30 graden hogere temperaturen dan hun huidige evenknieën. De onderzoekers maken er uit op dat de aardse oceanen een paar miljard jaar geleden veel warmer en zuurder moeten zijn geweest dan nu, iets dat uiteraard al langer werd vermoed, schreef Dijkgraaf drie jaar geleden dan ook.

Bron: Science Daily (afb. uit Structure)

 

Witte bloedlichaampjes in actie ‘gekiekt’

Witte bloedlichaampjes 'gefilmd'
Onderzoekers van de universiteit van Manchester van de vakgroep ontstekingsonderzoek van Daniel Davis hebben ‘gekiekt’ hoe witte bloedlichaampjes, belangrijke strijders in ons afweersysteem, virussen en kanker bestrijden. De plaatjes laten zien hoe die cellen de organisatie van hun oppervlaktemoleculen veranderen als die geactiveerd worden door eiwitten die afkomstig zijn van door virus of kanker aangetaste cellen. Die oppervlaktemoleculen (eiwitten) zijn niet gelijkelijk verdeeld over het oppervlak van de witte bloedcel. Davis: “Het verrassende voor ons is dat de celoppervlak zo sterk verandert.” Op de gemaakte plaatjes hebben de onderzoekers ook de organisatie van de cellen bestudeerd. Die blijken zich te groeperen. Davis: “We hebben bekeken hoe deze celklonten of oppervlakte-eiwitten veranderen als de cellen in killer-cellen veranderen. Dit geeft ons meer houvast bij de ontwikkeling van medicijnen.”
Tot nu maakten de beperkingen van de lichtmicroscopie het maken van dergelijke plaatjes niet mogelijk. Davis en zijn medewerkers gebruikten een fluorescentiemicroscoop met hoge oplossing om naar de cellen in bloedmonsters te kijken en hun plaatjes te schieten.

Bron: Science Daily

Kunstorganellen zetten radicalen om in zuurstof en water

kunstperoxisoom
Onderzoekers van de universiteit van het Zwitserse Bazel hebben kunstmatige organellen gemaakt die giftige zuurstofverbindingen (in dit geval zuurstofradicalen) kunnen afbreken. Organellen zijn in een ‘normale’ (eukaryotische) cel onderdeeltjes die gespecialiseerd zijn in een bepaalde taak zoals het ribosoom of de celkern. Deze ontwikkeling opent mogelijkheden geneesmiddelen direct in de cel hun heilzame werk te laten uitvoeren.
Zuurstofradicalen ontstaan als bijproduct van de stofwisseling, maar ook onder invloed van ultravioletlicht of in uitlaatgassen van auto’s. Normaal gesproken worden radicalen binnen de perken gehouden, maar als de natuurlijke regulering ‘overvraagd’ wordt en de concentratie te hoog wordt ontstaat er zogeheten oxidatieve stress, die, naar vermoed, kan leiden tot allerlei ziektes als kanker en artritis (reuma).
Bij de regulering van de radicalen spelen de peroxisomen (een organel in de cel) een belangrijke rol. Het is onderzoekers van de onderzoeksgroep van Cornelia Palivan gelukt om kunstmatige peroxisomen te maken die hetzelfde werk doen als de natuurlijke. Het kunstmatige peroxisoom is een nanocapsule (een nanometer is 1 miljoenste mm) met twee verschillende soorten enzymen, die zuurstofradicalen afbreken in zuurstof en water.
Om te bewijzen dat de kunstperoxisomen ook echt werken werd het membraan van de kunstorganel voorzien van eiwitten, die ervoor moeten zorgen dat die ook in de cel worden opgenomen waar ze hun deradicaliserende taak kunnen aanvangen. Dat lukte.

Bron: Alpha-Galileo