Door lentivirussen een ‘herkenningsmolecuul’ mee te geven gaat de doelmatigheid van de genoverdracht in een gentherapie aanzienlijk omhoog, hebben onderzoekers van, onder meer, het Helmholtz-centrum in München (D) kunnen constateren.
Voor het veranderen van genen wordt meestal de hulp ingeroepen van (kreupel gemaakte) virussen. Lentivirussen (trage virussen) lijken ideaal voor het vervangen van defect genetisch materiaal. Bij zo’n gentherapie wil je het aantal virussen, kreupel gemaakt of niet, liefst zo laag mogelijk houden. Dat betekent dat de doelmatigheid van de therapie zo groot mogelijk dient te zijn.
Ines Höfig en Natasa Anastasov van het radiobiologisch instituut van het Helmholtz-centrum plakten daartoe een soort ‘herkenningsmolecuul’ op het lentivirus met de kostbare genetische lading. Dat molecuul bestond uit een glycoproteïne (suikereiwit) en een stuk van een antilichaam, een eiwit om doelcellen te traceren (idee slot/sleutel of mannetje/vrouwtje). Dat antilichaam past op de oppervlaktereceptoren op de beoogde cellen en bindt zich daaraan. Vervolgens kan dan het virus zijn genlast in het DNA van de cel ‘lassen’. Anastasov: “Daardoor neemt de genoverdracht van virus naar cel toe met een factor drie, waardoor er dus minder virus nodig is dan zonder dat herkenningsmolecuul.” De onderzoekers richten zich nu op de ontwikkeling van ‘herkenningsmoleculen’ voor diverse cellen zoals beenmergstamcellen (ontwikkelen zich tot diverse bloedcellen) en cellen van het afweersysteem.
Bron: Alpha Galileo