Zoals al verklapt is de kern van het van verhaal het eiwit Pramel7, dat wordt gevonden de stamcellen van een foetus van een paar dagen. Dat eiwit zorgt ervoor dat DNA wordt bevrijd van alle epigenetische merktekens in de vorm van methylgroepen, die bepalen welke genen actief of inactief zijn. “Hoe meer methylgroepen er verwijderd worden hoe onbeschrevener het boek van het leven is”, zegt onderzoeker Paolo Cinelli van de universiteit van Zürich.
Aangezien uit een embryonale stamcel zich elk type cel kan ontwikkelen, moeten vanaf het begin alle genen in een cel vrij toegankelijk zijn. Hoe meer een stamcel zich specialiseert, hoe meer genen er worden gemethyleerd, ‘op slot’ gezet. Zo zijn in een botcel alleen genen actief die de cel nodig heeft voor zijn specifieke taken.
Hoewel Pramel7 maar een paar dagen actief is, lijkt zijn taak cruciaal. Als het bijbehorende gen werd uitgeschakeld, dan stopte de embryonale ontwikkeling. In gekweekte embryonale stamcellen wordt dat eiwit zelden gevonden. Dat zou ook kunnen verklaren waarom het DNA van gekweekte stamcellen meer methylgroepen bevatten dan de echte, natuurlijke embryonale stamcellen, de volmaakte ‘alleskunners’.
Botbreuken
Cinelli’s interesse in stamcellen heeft te maken met zijn streven die te gebruiken bij het herstel van complexe beenbreuken. “Botten herstellen goed en bot is het enige weefsel dat geen littekenweefsel maakt.”
De stukken bot moeten elkaar dan wel raken. Als botten op meer plaatsen breken en zelfs de huid doorboren, bijvoorbeeld bij een motorongeluk, dan zijn stukken bot soms niet langer bruikbaar. Daarvoor heb je botvervanging nodig.
Cinelli en de zijnen bestuderen dragermateriaal dat ze willen bezetten met stamcellen van de patiënt als botvervanging bij een moeilijke botbreuk. “Daarom willen we weten hoe stamcellen werken.”
Bron: EurekAlert