Het is niet noodzakelijk zo dat groot beter is. De vleesetende plant Utricularia gibba (blaasjeskruid is een wonder van genetisch ‘vernuft, terwijl dat plantje maar een klein genoom heeft. Het plantje leeft in waterige omgeving en heeft geen wortels. Het vangt zijn prooi met ‘valletjes’ die gebruik maken van onderdruk. Het vreemde is dat het plantje meer genen bevat dan planten als druif of koffieplant, maar dat die genen op een veel kleiner DNA-molecuul huizen.
De compacte DNA-structuur zou te maken hebben met een snel verlies en ook weer winst aan DNA, zegt onderzoeker Victor Albert van de universiteit van Buffalo (VS). “We kunnen zien dat het blaasjeskruid in de loop van de geschiedenis veel DNA is kwijtgeraakt maar ook weer heeft gewonnen. Met dat gekrompen DNA zou je verwachten dat er een minimaal aantal genen zou zijn, maar dat is niet zo.” Integendeel. Het blaasjeskruid bevat zelfs meer genen dan heel wat andere planten. In vergelijking met de druif laat zich dat duidelijk bewijzen. De U. gibba heeft 80 miljoen baseparen, zes keer minder dan de druif. Toch heeft het blaasjeskruid zo’n 28 500 genen tegen de druif 26 300. Het plantje is vooral rijk aan genen die te maken hebben met zijn eetgedrag. Dan hebben we het over enzymen die vlees moeten helpen verteren. Ook genen die te maken hebben met de aanmaak van celwanden zijn goed vertegenwoordigd. Dat is handig voor een waterplant. “Bij blaasjeskruid zie je dat genen die overbodig zijn, zijn verdwenen. De genen die overblijven en hun functies moeten erg belangrijk zijn voor het voortbestaan van de soort. Zo vonden we genen die coderen voor het verteren van vlees, die Utricularia duidelijk onderscheiden van andere planten.” Volgens Albert was veel van het DNA dat verdwenen is nietcoderend DNA.