De genetica van de afmeting van de koe is niet zo simpel

De oeros was iets kleiner dan de olifant(?)

Je ziet het al voor je, die verlekkerde gezichten van boeren en andere dierenfokkers bij de wetenschap dat je maar aan een paar genknoppen hoeft te draaien om de grootte van vee mee te regelen. Die optimisten zullen zich nog even moeten inhouden. Uit internationaal onderzoek blijkt dat bij runderen maar liefst 163 genoomsectoren betrokken zijn bij de uiteindelijke grootte van koeien en die blijken bij elkaar maar voor 14% de variabiliteit te bepalen.

Koeien zijn al zo’n 10 000 jaar huisdieren van de mens. De grootte van de verschillende rundersoorten is, net als bij honden, nogal verschillend. De oeros zou volgens Julius Caesar bijna net zo groot geweest zijn als olifanten en de Dexter heeft een schofthoogte van pakweg een meter. Caesar moet ernstig overdreven hebben of wist niet waarover hij praatte.
In het kader van een groot internationaal onderzoek ‘1000 rundergenomen’, mede ingericht door de Franse landbouwonderzoeksorganisatie INRA, is bekeken welke genetische factoren de afmetingen van koeien bepalen. Daartoe analyseerden de onderzoekers zo’n 25 miljoen genetische varianten in 58 000 runderen uit zeventien populaties van zeven verschillende rassen. Ze bepaalden welke delen op het genoom van belang zijn voor de grootte van het rund. Dan hebben we het dus over die 163 sectoren, merendeels genen.
Het bleek dat de meeste mutaties die verantwoordelijk zijn voor de afwijkingen van de gangbare grootte voorkomen in het niet-coderende deel van de genen. Dat is het deel van een gen dat de activiteit van het bijbehorende gen regelt. De insulinegroeifactor-2 (IGF-2) blijkt ook een belangrijke rol te spelen bij het bepalen van de grootte, zelfs als het gen zelf niet gemuteerd is

Klein

Een deel van de voor grootte belangrijke genen hebben zoogdieren gemeenschappelijk. Er schijnt weinig verscheidenheid in die genetische sectoren voor te komen, mede als gevolg van de selectiedruk.
De mutaties in die sectoren verklaren wel waarom rassen als Angus, Herford en Belted Galloway zo klein zijn, maar ze verklaren maar voor 14% de onderlinge afwijkingen in de zeven rassen (naast de genoemde drie nog Simmental, Limousine, Charolaise en Brune Suisse; waar is onze goede zwartbonte Fries gebleven?)

Als de onderzoekers hadden verwacht dat deze studie een simpel antwoord had opgeleverd dan zijn ze in ieder geval bedrogen uitgekomen. Genetica is, zo blijkt steeds maar weer, geen kwestie van deze gen dan dat kenmerk of dat proces. Bij de mens verklaren de afwijkingen in de genen nog voor geen 20% de afwijkingen in grootte. Dat schijnt dan weer anders te liggen bij honden, waarbij de afwijkingen bij een tiental genen het grootste deel van de afwijkingen in grootte verklaart.

Bron: Alpha Galileo</em>

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.